Er is een Nederlands gezegde dat de tand des tijds goed doorstaan heeft: laet gheen oude koyen wter grachten trecken. Ofwel, geen oude koeien uit de sloot halen. Een Kennisland-publicatie uit 2005 kan zo’n oude koe zijn. In ‘Sociale innovatie: nieuwe babylonische spraakverwarring’ haalde ik een publicatie aan over het vermarkten van sociale innovatie. Dat leverde discussie op. Onder meer in eigen gelederen. Kimon Moerbeek wees nog even op zijn kritiek op het eindproductdenken, waardoor de waarde van het proces over het hoofd wordt gezien (zie ‘Sociale innovatie is geen nieuwe smaak vla’). Zeker belangrijk. Maar, als ik er wat gezonde zelfkritiek aan mag toevoegen, niet het belangrijkste. Een groter risico van het denken in vermarktbare sociale innovatie schuilt in het waardenstelsel dat daar onherroepelijk bij hoort.
Eind mei verscheen de Nederlandse vertaling van ‘What money can’t buy’, de bestseller van politiek filosoof en Harvard-professor Michael Sandel. Sandel trekt overvolle zalen met zijn colleges over de morele grenzen van marktwerking. De Amerikaanse context van zijn betoog kan niemand ontgaan, maar het boek leest lekker en de voorbeelden die hij aanhaalt zijn spraakmakend. Kinderen die op school betaald krijgen voor het lezen van boeken. Mensen die anderen betalen om in hun plaats uren in de rij te gaan staan wachten. Artsen die tegen betaling het nummer van hun privémobiel geven. Sandel juicht de opmars van het marktdenken in steeds meer domeinen van het dagelijks leven beslist niet toe.
Alles is te koop?
Je kunt het eens zijn met Sandel of niet, maar hij stelt een vraag die hoe dan ook aandacht verdient: Waar hoort de markt wél thuis en waar niet? In de voorbeelden die Sandel aandraagt verdringen marktwaarden andere sociale of culturele waarden. Of, preciezer gezegd, door dingen als ‘goederen’ op de markt te introduceren (er een prijs aan te verbinden) verandert de betekenis van die goederen – en niet altijd in positieve zin. Sandel haalt het voorbeeld aan van een kinderdagverblijf dat een boete introduceerde voor het te laat ophalen van je kind. Het aantal laathalers bleek daarna juist toe te nemen. Volgens Sandel zagen ouders de boete als het prijskaartje voor langere opvang. Het afschaffen van de boete veranderde daar niets meer aan – de gedragsverandering bij de ouders was blijvend. Het besef van collectieve verantwoordelijkheid had het veld geruimd. De vraag waar Sandel mee eindigt is dan ook of we een maatschappij willen zijn waarin alles te koop is.
Sandel heeft een punt als hij stelt dat de markt niet neutraal is. Een financiële beloning (of boete) kan tot gedragsverandering leiden bij mensen en tot verandering van de waarde of betekenis die we toekennen aan producten en diensten, maar ook aan ons sociale leven en aan de maatschappelijke vraagstukken waar we mee te maken hebben.
Duurzaam en sociaal: realiteit of wensdenken?
Juist dat sociale leven en die maatschappelijke vraagstukken krijgen steeds meer aandacht in economisch beleid, zowel in Nederland als in Europa, waar de zogeheten ‘grand challenges’ centraal staan in de strategie voor de komende jaren. Kennisland is overwegend optimistisch over die toenemende aandacht. Sterker nog, in ons recente manifest roepen we op om sociale innovatie – nieuwe strategieën, concepten, ideeën en organisaties die een oplossing trachten te bieden voor grote maatschappelijke uitdagingen – nog veel meer aandacht te geven. Maar niet zonder ook de onderliggende waarden ter discussie te stellen. Er ligt, zeggen we, “een fundamenteel ander waardenstelsel ten grondslag aan sociale innovatie dan aan de innovatieagenda van de twintigste eeuw. Namelijk een waardenstelsel dat zich het best laat beschrijven als het streven naar een samenleving die in al haar facetten duurzaam en sociaal is.”
Realiteit of wishful thinking? Waarschijnlijk van beide iets. In elk geval zijn er allerlei actoren die zo’n waardenstelsel willen realiseren. Een belangrijk, maar in Nederland nog bescheiden speelveld zijn sociale ondernemingen, beter bekend onder de Engelse naam ‘social enterprises’. In Groot-Brittannië staat dit type ondernemingen al wat langer op de agenda. Het zijn ondernemingen die niet primair uit zijn op het verdienen van geld voor hun aandeelhouders, maar die met behulp van commerciële strategieën proberen om een sociaal doel te verwezenlijken. Dat kan het bieden van participatiemogelijkheden voor kansarme groepen zijn, zoals daklozen of gehandicapten. Of het bijdragen aan maatschappelijke agenda’s als een beter milieu en het oplossen van problemen die met vergrijzing samenhangen. Big Issue, of in Nederland, het Straatjournaal (de daklozenkrant) is een voorbeeld. Of de 50|50 Stores van het Leger des Heils, waar eerlijke lifestyleproducten worden verkocht door cliënten van het Leger. Zorgboerderijen worden ook vaak tot sociale ondernemingen gerekend. Willemijn Verloop schatte eind vorig jaar in een onderzoek voor McKinsey dat er in Nederland tussen de vier- en vijfduizend van zulke (voornamelijk kleine) bedrijven zijn en dat er potentie is om dat aantal in de komende tien jaar te verdubbelen.
Blijf vragen stellen, tot vervelens toe!
Sociale ondernemingen hebben voorlopig overigens nog genoeg aan zichzelf. In Nederland blijkt een groot deel van de sociale ondernemingen niet of te weinig in staat om voldoende inkomsten uit de markt te halen. Zo eenvoudig is het dus niet om de markt voor het karretje van een sociale agenda te spannen – in plaats van andersom. Maar een minstens zo grote uitdaging is dat juist voor sociale ondernemingen de morele grenzen van de markt, zoals Sandel die beschrijft, extreem belangrijk zijn. Als uitdragers van een ander waardenstelsel in een vrije marktomgeving moeten sociale ondernemingen laten zien dat de markt niet neutraal is. Nu voor onze collectieve maatschappelijke problemen steeds meer naar de markt wordt gekeken zijn er stemmen nodig die tot vervelens toe de vraag blijven stellen welke vragen en oplossingen wél en welke niet in de markt thuishoren.
Martijn Arnoldus