Recent was ik op de tweejaarlijkse Quantified Self Europe-conferentie. Quantified Self (QS) gaat over het kwantificeerbaar maken van jezelf: wat je doet, hoe je het doet, en wat je daar vervolgens van kan leren. Al is het nog knap lastig te achterhalen waar dit toe moet leiden.
Yuri van Geest, één van de trekkers van de QS-beweging in Nederland, verwoordde dat QS zich in een ‘Gutenberg-fase’ bevindt: de vooravond van iets groots, met Quantified Self als een bouwblok voor grootschalige maatschappelijke veranderingen.
Rondlopend op de conferentie lijkt dat besef er in volle omvang te zijn. QS is een beweging van gelijkgestemden die verbonden zijn in enorme discipline (al dat meten kost tijd!), gevoed vanuit nieuwsgierigheid en de overtuiging dat ze aan iets groots, iets met een enorm maatschappelijk potentieel werken. Het enthousiasme over dit Quantified Self is logisch voor de selfers, maar is voor de buitenwacht nog niet goed te begrijpen. Dat enthousiasme verklaart de enorme hoeveelheid energie die men steekt in het genereren van data – dat doe je alleen maar als je er zeker van bent dat dat ergens toe leidt.
“I think there is a world market for maybe five computers”
Een belangrijke motivatie voor self tracking is gezondheid. Door over een langere tijd minutieus te meten wat je toestand is, kun je je gedrag aanpassen; bijvoorbeeld minder koolhydraten eten, meer bewegen of eerder gaan slapen. De technologie die dat mogelijk maakt is even eenvoudig als alom aanwezig: apps als Moves of Lift, de Nike Fuel Band of soortgelijke initiatieven van Jawbone of Fitbit.
Moet de gevestigde medische orde hier dan niet wat mee? Afhankelijk van wie je het vraagt, is een aantal antwoorden mogelijk. Vraag je het de QS-adept, dan is het antwoord ja – de medische wereld moet hier uiteindelijk in mee, want door al die data weten we immens veel meer dan de dokter en verlangen we maatwerk. Vraag je het aan de gemiddelde arts, dan krijg je een nee – medisch professionals hebben er doorgaans geen weet van wat hier gebeurt of wat de impact ervan zou kunnen zijn. Maar dat had IBM ook niet toen toenmalig president Thomas Watson in 1943 zei "I think there is a world market for maybe five computers." Deze misvatting werd nog eens dunnetjes overgedaan door Ken Olsen (Digital Equipment Corporation) in 1977(!): "There is no reason anyone would want a computer in their home."
De dominante cultuur in de medische wereld biedt op dit moment weinig plaats voor Quantified Self-patiënten, die alles tot in het kleinste detail over zichzelf weten. De businessmodellen van de farmaceutische en voedingsindustrie zijn er niet op gebouwd om te voldoen aan sterk gepersonaliseerde medicatie- en dieetbehoeften. Technologie- en lifestylebedrijven (Nike, Samsung, Jawbone) doen er intussen alles aan om deze technologie mainstream te maken.
Het zou een interessante exercitie zijn om eens na te denken over de interface tussen deze sectoren en de QS-beweging. Hoe kun je de vraagstukken uit de medische hoek verbinden met de gigantische datastroom en gedetailleerde kennis over het functioneren en beïnvloeden van het self die de komende jaren uit de QS-hoek komt? Hoe bouw je de brug tussen het medische systeem (onderzoekers, zorgverleners en -verzekeraars) en deze beweging? En – misschien nog belangrijker – het vergt nogal wat van de aspirant-selfer om volledig quantified te worden. De technologie mag dan langzaam mainstream worden, al het meten werpt zijn vruchten pas af als je er je gedrag op aanpast. En dat is wat mij betreft dé vraag die open ligt en waar op de conferentie geen antwoord op kwam: mensen zover krijgen een sensor te dragen, dat lukt bedrijven als Nike nog wel, maar ervoor zorgen dat ze er het gewenste gedrag aan koppelen is nog een grotendeels onbesproken thema. Dat is misschien ook wel de schoonheid van een beweging in deze fase: je hoeft niemand uit te leggen waarom je het doet of zou moeten doen – maar dat zijn toch vragen waar met name de medische wereld graag antwoorden op zou moeten willen krijgen.
Thijs van Exel