Curaçao: van kennisseneconomie naar kenniseconomie?
Op 10 oktober 2010 is Curaçao een autonoom land geworden binnen het Koninkrijk der Nederlanden en begint het eiland aan een nieuwe toekomst. Een toekomst waarvoor goed onderwijs van levensbelang is. Zorgen over de kwaliteit van het onderwijs zijn er al langer, maar het lijkt erop dat deze de laatste jaren alleen maar toenemen (Goede, M. 2010). De kwaliteit daalt, er zijn veel onbevoegde leraren, er is een tekort aan materialen, veel leraren zijn gedemotiveerd en er lijkt sprake te zijn van een gebrek aan visie over waar het met het onderwijs naar toe moet.
Recent heeft een groep leraren van zich laten horen. Geheel in de traditie van macht, strijd, oproer en weer nieuwe macht is er een beweging ontstaan van ‘verontruste leraren’. Deze geluiden zijn gebundeld in een recent opgerichte stichting die zich wil inzetten voor de kwaliteit van de leraren: ‘Fundashon Kalidat Profeshonal Edukashonal Kòrsou (KPEK). De kwaliteit van het onderwijs hangt immers voor een groot deel af van de kwaliteit van de docent die voor de klas staat. Goede, krachtige en eigengereide docenten die werkelijk gezien worden als professionals vormen de basis van goed, eigentijds onderwijs. Een voorwaarde voor een kenniseconomie.
Op uitnodiging van de KPEK ben ik met een Nederlandse delegatie naar Curaçao geweest met het doel om te zien hoe we vanuit Nederland kunnen bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van leraren. Tijdens deze week hebben we scholen bezocht, met leraren gesproken, met leidinggevenden in het onderwijs, met het ministerie van Onderwijs, de gouverneur en talloze andere instanties die een belangrijke rol spelen in het onderwijs op het eiland.
Het beroep leraar is op Curaçao zeker toe aan een stevige herwaardering. De omstandigheden laten veel te wensen over. Veel leraren die we gesproken hebben, gaven aan ontevreden te zijn met de situatie. Ze hebben een tekort aan leermiddelen, aan opleidingen en aan goede huisvesting. Ze hebben nauwelijks invloed op het onderwijsbeleid, er wordt niet naar hen geluisterd en ze krijgen weinig ondersteuning om hun werk goed te doen. Een inconsistent regeringsbeleid (een regering houdt het gemiddeld 18 maanden vol!) en een sterk centrale sturing van verzuilde schoolbesturen, zorgen niet voor een uitdagend leer- en werkklimaat. Daarnaast wordt een groot aantal leerlingen vanwege (gedrags-)problemen naar het speciaal onderwijs gestuurd. Dit staat allemaal ver af van het ideaalbeeld dat docenten professionals zijn van krachtige leeromgevingen waarin het denken van leerlingen wordt ontwikkeld. Leraren die vooral verstand hebben van leren, van kinderen en van onderwijzen. En in de gelegenheid worden gesteld om dat bij te houden, zelf te leren en zo een innerlijke loopbaan te ontwikkelen (in plaats van innerlijk ontslag te nemen). Want als leraren blijven leren, komt het met het leren van leerlingen vanzelf goed.
Ondanks dat de KPEK vol moed en met veel draagvlak van verschillende partijen begonnen is, zal het nog niet gemakkelijk zijn. Een belangrijke reden hiervoor is dat onderwijs op Curaçao een heel politiek onderwerp is. Iedereen kent iedereen en veel wordt bepaald door relaties. De Goede (2010) omschrijft Curaçao dan ook als een kennisseneconomie. Een gevolg hiervan is dat er vaak meer aandacht wordt besteed aan de inter-persoonlijke aspecten dan aan inhoudelijke vraagstukken. Dit maakt echt vernieuwen en verbeteren lastig.
Een ander gevoelig punt is de taal. De officiële taal is Papiaments, naast het Nederlands en het Engels. Op veel basisscholen wordt Papiaments gesproken maar op de middelbare scholen vooral Nederlands. De houding ten aanzien van het Papiaments is erg ambivalent. Op het eerste gezicht lijkt een grote groep voorstander van het Papiaments te zijn, maar zijn het met name de Nederlandstalige scholen die lange wachtlijsten van leerlingen kennen. De taalproblematiek beïnvloedt niet alleen de leerprestaties van leerlingen, het beïnvloedt ook aansluiting in de regio, de eigen identiteit, het verleden en de toekomst.
Tot slot valt ook op dat het onderwijs nog in grote mate erg cognitief gedreven is en dat veel leerlingen en ook leraren een afwachtende houding hebben. Collegiale netwerken of structureel overleg tussen aanbiedende nascholingsproducenten (o.a. van de Universiteit UNA) en het afnemend veld komen nauwelijks voor, zelfs intercollegiaal overleg binnen scholen onder één bestuur of in het Praktijkonderwijs, ontbreekt. De nadruk ligt meer op kennisoverdracht dan op kenniscreatie. In een artikel in de Amigo geven bijlesjuffrouwen aan dat zij ervaren dat kinderen vooral bezig zijn met lesjes uit hun hoofd te stampen (Amigo, 8 november, 2010). Het lijkt vooral te gaan om het behalen van certificaten en diploma’s in plaats van dat het werkelijk gaat om leren. Deze afwachtende en consumerende houding wordt volgens sommigen verklaard door de koloniale slavenhistorie (Kadernota Algemeen Welzijnsbeleid, 2010).
Desalniettemin is het hoopgevend om te zien dat er bewegingen ontstaan van mensen werkzaam binnen het onderwijs zelf die de kwaliteit willen verbeteren. Ook de passie van leraren als ze praten over de leerlingen, laat zien dat veel mogelijk is. Wel is het van belang dat innovatie niet van boven komt, via de ingesleten patronen en langs matig functionerende instanties, maar van binnenuit en van onderop. Zeker hier is een innovatieaanpak gewenst die werkelijk vraaggericht is, die het nemen van verantwoordelijkheid stimuleert, die grote ambities vertaalt in kleine stappen en de successen viert.
Chris Sigaloff
Geraadpleegde documenten
- Van mediocratie naar meritocratie; Reflecteren over het onderwijs in Pais Korsou (Curaçao), Dr. Michel Goede, 2010, Universiteit van de Antillen
- Kadernota Algemeen Welzijnsbeleid, drs. F.J. Faber, Augustus 2010
- Amigo, Bezorgdheid over het onderwijs, 8 november, 2010