De kansen van het Onderwijsakkoord
We verwachtten geen sterk innovatief karakter van het Onderwijsakkoord. Verrast het toch?
Enkele weken geleden verscheen na het uitspreken van de Troonrede de exacte inhoud van het Nationaal Onderwijsakkoord. Voorafgaand aan de publicatie hebben al een kleine vooruitblik geboden aan de hand van het principeakkoord. We verwachtten geen sterk innovatief karakter van het Onderwijsakkoord. Heeft het uiteindelijke akkoord ons verrast?
Modernisering van de onderwijstijd
Er is de laatste weken al veel geschreven over het akkoord. Het loslaten van de nullijn, het afschaffen van de BAPO en de miljoeneninvestering in onderwijskwaliteit – volgens de AOb een ‘sigaar uit eigen doos’, het zijn veelbesproken aspecten. Een minder besproken maatregel, maar zeker niet oninteressant, is de modernisering van de onderwijstijd in het voortgezet onderwijs. Het onderscheid tussen maatwerkuren en reguliere onderwijstijduren wordt afgeschaft, er wordt een eenduidige norm van gemiddeld 1.000 uur per schooljaar ingevoerd (700 uur voor het examenjaar) en de onderwijstijd wordt niet meer per leerjaar vastgelegd, maar over de hele schoolperiode bepaald. Dit biedt scholen meer vrijheid om onderwijs flexibel in te richten en tegelijkertijd zorgt het opheffen van het onderscheid van twee soorten uren voor minder administratieve rompslomp.
Het loslaten van de rigide urennorm is positief te noemen. Deze focus op kwantiteit ging namelijk ten koste van de onderwijskwaliteit. In 2007 en 2011 demonstreerden leerlingen al in grote getale tegen de 1.040-urennorm, die tot nutteloze ‘ophokuren’ zou leiden. In 2012 waren het de docenten die de straat op gingen om tegen dezelfde kwestie te demonstreren. Ondanks deze demonstraties werd in datzelfde jaar de nieuwe wet Onderwijstijd door de Eerste Kamer goedgekeurd. Ruim een jaar later geeft de staatssecretaris de vele protesten dan toch gehoor via het huidige onderwijsakkoord.
Dit is ook goed nieuws voor de scholen die deelnemen aan de InnovatieImpuls Onderwijs (IIO). Er wordt vaak gevreesd dat de ingezette IIO-experimenten na afloop van de regeling niet verder kunnen omdat ze niet onder de onderwijstijd vallen. Deze verruiming zou de scholen dus kunnen helpen, hoewel het toezicht op de precieze invulling van de onderwijstijd hetzelfde blijft. Hierdoor wordt de inzet van bijvoorbeeld PAL-studenten bemoeilijkt, omdat dit studenten uit het hoger onderwijs zijn die (nog) geen lesbevoegdheid hebben en ook niet een studie volgen die hiervoor opleidt.
Vrijheid voor de leraar
Waar de flexibiliteit in het aantal lesuren dus enigszins terugkeert in het voortgezet onderwijs, is het nog de vraag hoeveel vrijheid de docent binnen de muren van zijn klaslokaal krijgt als het gaat om de inhoud van de lessen zelf. Het onderwijspersoneel zou op alle niveaus moeten participeren in de beleidskeuzes op het gebied van onderwijs en kwaliteit, aldus het Onderwijsakkoord. Zowel in het mbo, het po als het vo wordt daarom een professioneel statuut vastgelegd waarin de wettelijk geregelde vrijheid van de docent zal worden gewaarborgd. Is dit niet precies zo’n papieren ambitie waar in de inleiding van het Onderwijsakkoord tegen geageerd wordt?
Vlaanderen als voorbeeld?
In dit akkoord ontbreekt een aantal concrete maatregelen die uiteindelijk een structurele innovatie in het onderwijs kunnen betekenen. Bij onze zuiderburen bestaat er sinds enige tijd een innovatiefonds voor lerarenopleidingen. Er kunnen projectvoorstellen worden ingediend door lerarenopleidingen, waarna de Vlaamse regering middelen vrijmaakt om daarmee de kwaliteit en vernieuwende blik van toekomstige leraren te stimuleren. In Nederland wordt er vooral ingezet op het lerarenregister, waarmee geprobeerd wordt de professionele ontwikkeling van leraren inzichtelijk te maken. Wanneer we het Vlaamse voorbeeld zouden volgen, zouden docenten binnen hun opleiding kennis hebben gemaakt met innovatieve manieren van denken waardoor zij uiteindelijk in de klas zelf aan de slag kunnen gaan met hun eigen vernieuwende ideeën: essentiële eigenschappen van de docent in de 21e eeuw.
Een gereserveerd akkoord
Er wordt in het Nationaal Onderwijsakkoord nog te vaak een slag om de arm gehouden door voorzichtig taalgebruik als ‘het is de ambitie om’ of ‘het streven is’. Op deze manier blijft er veel ruimte om van de concrete plannen af te wijken. Het is deze terughoudendheid die – ondanks de harde cijfers die ook genoemd worden – het Onderwijsakkoord afzwakken. Het is een document met erg veel belofte in zich, maar de daadwerkelijke vooruitgang voor zowel leraar als leerling staat nog niet buiten kijf.
Mette Bruinsma