Het nieuwe cultuurbeleid ligt er. En nu?
Pepijn Reeser Adviseur cultuurOnlangs presenteerde minister Bussemaker (OCW) de uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2017-2020. Pepijn vraagt zich af welke ambities de rijksoverheid heeft ten aanzien van de cultuursector. Welke keuzes worden gemaakt, wat is de betekenis daarvan en hoe komen we tot concrete resultaten?
Onlangs presenteerde minister Bussemaker (OCW) de uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2017-2020. De uitgangspunten borduren voort op de door de Raad voor Cultuur geadviseerde Agenda 2017-2020 en verder, die tot stand kwam na een aantal consultatierondes en in de sector breed wordt gedragen. Natuurlijk zullen er aspecten worden gewijzigd++DebatDe Tweede Kamer organiseert op woensdag 17 juni a.s. een hoorzitting met de culturele sector over het advies van de raad en de brief van de minister; op donderdag 25 juni a.s. is er een debat hierover in de Tweede Kamer.. Toch lijken de contouren van het cultuurbeleid voor de komende jaren bepaald. Tijd dus om ons af te vragen welke ambities de rijksoverheid heeft ten aanzien van de cultuursector. Welke keuzes worden gemaakt, wat is de betekenis daarvan en hoe komen we tot concrete resultaten?
Drie speerpunten
Als de cultuursector de afgelopen jaren ergens door werd gekenmerkt, dan was het wel door de onrust die ontstond nadat vanaf 2011 grote bezuinigingen werden aangekondigd. Veel cultuurprofessionals vreesden voor de toekomst van hun cultuurinstelling of voor hun baan of inkomen. Inmiddels lijkt de rust weergekeerd; nieuwe landelijke bezuinigingsrondes zijn uitgebleven en de sector durft weer vooruit te kijken. Dat is onder andere de verdienste van minister Bussemaker, die nadrukkelijk streeft naar breedgedragen beleid en ook in deze nota aangeeft dat ‘het niet het moment is om het huidige cultuurstelsel opnieuw op de tekentafel te leggen’. Ze draait ook enkele bezuinigingen++TerugdraaiingDe tijdelijke financiering van het Tropenmuseum en Metropole Orkest krijgt een blijvend karakter, de post-academische instellingen voor beeldende kunst blijven behouden en er komt extra geld voor talentontwikkeling in de podiumkunsten. terug.
De wind is dus gaan liggen, maar niet geheel verdwenen: het is niet denkbeeldig dat er na 2020 wél grote stelselwijzigingen worden doorgevoerd. Daarbij zal opnieuw een rol spelen hoe goed culturele leiders erin slagen publiek te bereiken met kwalitatief hoogwaardige kunst en cultuur. Het onderliggende thema van deze cultuurnota is dan ook ‘draagvlak’: de cultuursector krijgt tijd, geld en ruimte om dit te vergroten, maar zal er in de toekomst opnieuw op worden afgerekend.Het onderliggende thema van deze cultuurnota is ‘draagvlak’: de cultuursector krijgt tijd, geld en ruimte om dit te vergroten, maar zal er in de toekomst opnieuw op worden afgerekend.
De minister stelt de komende jaren dan ook budget beschikbaar om vernieuwing binnen de sector te bevorderen. Deze zou vooral moeten plaatsvinden binnen de gebieden die eerder als aandachtsthema’s werden geformuleerd: cultuureducatie, talentontwikkeling, de maatschappelijke waarde van cultuur, digitalisering en internationaal cultuurbeleid. De uitgangspunten 2017-2020 maken ook duidelijk hoe die vernieuwing eruit zou moeten zien: meer kwaliteit, samenwerking en innovatie.
1) Kwaliteit staat voorop
Dat de rijksoverheid ervoor kiest om kwaliteit centraal te stellen, is niet verrassend. De door het rijk gefinancierde basisinfrastructuur (BIS)++BISDe landelijke culturele basisinfrastructuur omvat de instellingen die subsidie ontvangen van het ministerie van OCW. bevat immers de instellingen die tot de (inter-)nationale top behoren. Zij zijn de vaandeldragers van de Nederlandse kunst- en cultuur en dienen ook als dusdanig erkend te worden. Ook de rijkssubsidies die via de fondsen worden verstrekt, leveren kwalitatief hoogwaardige kunst en cultuur op – een conclusie die aansluit bij het rapport ‘Cultuur herwaarderen’ van de WRR en het al eerder genoemde advies 2017-2020 van de Raad voor Cultuur.
Hoewel de afgelopen jaren steeds meer politici pleitten voor het doorbreken van het aloude Thorbecke-adagium (‘de overheid is geen beoordelaar van kunst’), lijkt die trend niet door te zetten. Het uitgangspunt ‘kwaliteit staat voorop’ betekent namelijk niet dat de artistieke lat omhoog moet – die ligt in de meeste gevallen overigens ook al behoorlijk hoog. Voor de minister is vooral van belang dat iedereen in Nederland van deze kwaliteit kan genieten. Dit betekent dat voor rijksgesubsidieerde instellingen (en in navolging daarvan ook voor lokaal/regionaal gesubsidieerde instellingen) publieksbereik de komende jaren een zeer belangrijk vraagstuk is.
Wat kunnen we de komende periode op het gebied van ‘kwaliteit’ verwachten? De focus op cultuureducatie, cultuurparticipatie en maatschappelijke waarde was de afgelopen jaren een speerpunt en dat blijft zo. Voor instellingen en cultuurmakers is het dus van belang om nog sterker te onderzoeken in hoeverre ze uiteenlopende publieksgroepen kunnen bereiken, bijvoorbeeld door ze al in de productiefase te betrekken, door internationaler te worden, in te zetten op online aanwezigheid en ontmoeting of door samen te werken met partijen in het onderwijs of in het toerisme. Hierbij is wel de vraag hoe cultuurmakers en -instellingen ervoor zorgen dat ze elkaar niet in de weg zitten. Samenwerking is, kortom, van groot belang.De vraag is hoe cultuurmakers en -instellingen ervoor zorgen dat ze elkaar niet in de weg zitten. Samenwerking is van groot belang.
2) Samenwerking als tweede natuur
In plaats van een archipel van elkaar beconcurrerende eilanden, zou de cultuursector zichzelf veel meer moeten zien als een keten waarin iedereen een rol heeft. De sector is volgens deze visie een ‘cultureel ecosysteem’ waarin bijvoorbeeld talentontwikkeling (niet toevallig een belangrijk thema voor de rijksoverheid) centraal staat. Het publiek plukt de vruchten van zoveel mogelijk samenwerking. Het is een ideaalbeeld dat nog niet geheel strookt met de werkelijkheid; niet verwonderlijk aangezien instellingen en cultuurprofessionals wat betreft financiering, publiek, werknemers en sponsoren traditioneel in dezelfde vijver vissen. Om samenwerking te stimuleren is bijvoorbeeld in de museumsector de afgelopen jaren nagedacht++Asscher-VonkDe commissie Asscher-Vonk boog zich in 2012 over vernieuwing van de museumsector. over de mogelijkheden, waarna de minister hiervoor budget beschikbaar stelde. Dit model wordt nu voor de hele sector toegepast.
Wat kunnen we de komende tijd verwachten op het gebied van samenwerking? De ervaring van de afgelopen jaren is dat gedwongen samenwerking weinig oplevert.++Gedwongen samenwerking levert weinig opDit is de belangrijkste conclusie van prof. dr. Cees Langeveld (Erasmus Universiteit) die onderzoek deed naar samenwerking in de podiumkunsten. Lees ‘Collaboration and integration in performing arts’ online’ (pdf). Om tot zinvolle samenwerking te komen is het van belang dat partijen willen meedoen, weten wat ze aan elkaar hebben, samen meer kunnen dan alleen en dat er een goede reden voor samenwerking bestaat.Om tot zinvolle samenwerking te komen is het van belang dat partijen willen meedoen, weten wat ze aan elkaar hebben, samen meer kunnen dan alleen en dat er een goede reden voor samenwerking bestaat. De afgelopen jaren waren er succesvolle experimenten met bijvoorbeeld het delen van panden++Panden delenOnder andere in Haarlemmermeer, Ede, Arnhem en Amersfoort verrezen de afgelopen jaren cultuurcentra met meerdere functies. Ook museumdepots worden in toenemende mate gedeeld. en het delen van informatie en kennis++Kennis delenLees bijvoorbeeld het interview met LinC 1-deelnemer Denise de Boer..
Met name op het laatste vlak lijkt nog veel mogelijk. Zo zou de sector veel baat kunnen hebben bij het zichtbaar maken en breder delen van de expertise van ervaren (cultuur)professionals. Dit is een van de lacunes waarin leerprogramma Leiderschap in Cultuur (LinC) voorziet. De ervaring van LinC leert ook dat er ‘natuurlijke schotten’ bestaan tussen bijvoorbeeld de podiumkunsten en de erfgoedsector. Die zorgen ervoor dat samenwerking ook bij welwillende partners niet altijd van de grond komt. De rijksbijdrage kan helpen om deze te slechten, maar daarvoor lijkt noodzakelijk dat er ook een inhoudelijke agenda ligt waarin de partijen elkaar weten te vinden. Hier ligt het raakvlak met het derde speerpunt.
3) Ruimte voor innovatie en profilering
De focus op experiment en vernieuwing is het meest interessante speerpunt uit het voorgestelde cultuurbeleid.De focus op experiment en vernieuwing is het meest interessante speerpunt uit het voorgestelde cultuurbeleid. Dat hier budget voor wordt vrijgemaakt, komt voort uit de gedachte dat de cultuursector tijd en ruimte nodig heeft om zich te verhouden tot omvangrijke veranderingen in de samenleving. Technologische, demografische, economische en sociologische veranderingen hebben grote invloed op publiekswensen en op het veld waarbinnen cultuurprofessionals opereren. Zij moeten volgens de minister vernieuwen om relevant te blijven.
Op welke vernieuwing zou de komende jaren moeten worden ingezet? De rijksoverheid denkt vooral aan het vergroten van de maatschappelijke relevantie. De cultuursector dient zich duidelijker te verhouden tot wat er speelt in de (Nederlandse) samenleving. Daarvoor wordt bijvoorbeeld een instituut dat sectorbreed ondersteunt bij digitalisering++DigitaliseringOnlangs werd de Nationale agenda strategie digitaal erfgoed gelanceerd. Kennisland maakt zich hard voor online toegang tot erfgoed en werkt daarvoor onder andere aan modernisering van het auteursrecht. Eerder werkten wij bijvoorbeeld mee aan ‘Beelden voor de Toekomst’. opgenomen in de BIS. Van belang is verder vooral de decentralisatieagenda die eerder bijvoorbeeld de zorgsector raakte en nu ook de cultuursector heeft bereikt. Het advies van de Raad voor Cultuur voor focus op stedelijke regio’s kan niet los worden gezien van ontwikkelingen elders, bijvoorbeeld de Agenda Stad. Kennisland is betrokken bij onder andere de hiermee verbonden Challenge Stad van de toekomst. Onze ervaring is dat een dergelijke agenda alleen succesvol is als ze breed gedragen wordt en zich niet beperkt tot een bestuurlijke aangelegenheid.Onze ervaring is dat een dergelijke agenda alleen succesvol is als ze breed gedragen wordt en zich niet beperkt tot een bestuurlijke aangelegenheid.
De ervaringen van leerprogramma Leiderschap in Cultuur maken duidelijk dat de sector open staat voor dergelijke experimenten. De sector zoekt zelf actief naar nieuwe verbindingen, ook met andere sectoren, en is bereid hierin te investeren. De vraag is dus vooral hoe dit proces georganiseerd zou moeten worden. Om te komen tot een lokaal, regionaal of stedelijk profiel waarbinnen kunst- en cultuur een volwaardige plaats innemen, is volgens mij het volgende van belang:
- Wie zijn betrokken bij het opstellen van zo’n regionaal profiel? Om deze agenda (en de betrokken instellingen, waaronder de cultuurinstellingen) aan legitimiteit te laten winnen, is het belangrijk om dit met zoveel mogelijk betrokkenen te doen.
- Het is van belang dat er een duidelijke en transparante methode wordt gebruikt die er rekening mee houdt dat de uitkomst niet van tevoren vastligt. De methodiek van het Social Lab++Social labsHet Social Lab stelt de eindgebruiker centraal en gaat over een gezamenlijke zoektocht. Voor voorbeelden en achtergrondinformatie, zie onze case ‘Labs: proeftuinen in terra incognita’. zou hiervoor interessant kunnen zijn.
- De ‘stedelijke regio’-agenda wordt tot op heden gedomineerd door een economisch of technologisch perspectief of door ruimtelijke ordening. Het vereist erkenning van het feit dat niet iedereen dezelfde taal spreekt en van de specifieke kwaliteiten van de cultuursector om deze ook aan tafel te krijgen en te houden. Hiervoor zijn mogelijk bemiddelaars of intermediairs nodig.
- Hoewel profilering bedoeld is om verschillen te accentueren, is dit niet vanzelfsprekend de uitkomst. Het is bijvoorbeeld niet denkbeeldig dat zowel bibliotheken, schouwburgen, theaters, filmhuizen, debatcentra en musea er onafhankelijk van elkaar naar streven een ‘algemeen gemeenschapshuis’ te worden zonder duidelijk specialisme. Het vereist leiderschap, afstemming en bewustwording om hier samen uit te komen.
Eigen profiel = gezamenlijk profiel
Kortom, rond het vraagstuk ‘innovatie en profilering’ komen de drie uitgangspunten van het landelijke cultuurbeleid bij elkaar: hoe zorgen we voor vernieuwende experimenten met samenwerking rond kwalitatief hoogwaardige kunst en cultuur?Hoe zorgen we voor vernieuwende experimenten met samenwerking rond kwalitatief hoogwaardige kunst en cultuur? De nota maakt duidelijk dat zo’n experiment vooral op lokaal niveau zou moeten plaatsvinden. Daar bevindt zich de natuurlijke achterban waarmee de instellingen in toenemende mate in gesprek zouden moeten. Daar bevinden zich ook de thema’s waar kunstenaars en cultuurmakers iets mee zouden moeten doen. En daar zijn ook de natuurlijke partners te vinden. Het gezamenlijk zoeken naar zo’n profiel biedt inderdaad kansen op het gebied van samenwerking, vernieuwing en publieksbereik en zou het draagvlak van culturele instellingen kunnen vergroten.
Dit is echter niet vanzelfsprekend. Om een dergelijke zoektocht tot een succes te maken, is er allereerst behoefte aan een stip op de horizon waarin alle betrokken partijen zich kunnen vinden. In sommige gevallen bestaat zo’n metafoor al – de regio Eindhoven als centrum van technologie bijvoorbeeld. Om zo’n metafoor vervolgens goed uit te werken en er een agenda aan te verbinden, is een concreet stappenplan nodig. Zowel metafoor als stappenplan worden idealiter in samenspraak met zoveel mogelijk betrokkenen en via een transparante, heldere methode ontwikkeld. Of deze vernieuwing ook een duurzame impuls aan de cultuursector geeft, hangt uiteindelijk vooral ook af van het leiderschap dat wordt getoond. Durven lokale bestuurders, cultuurprofessionals en maatschappelijke organisaties een dergelijk experiment samen aan te gaan? Kennisland draagt daar vanuit het programma Leiderschap in Cultuur++Leiderschap in CultuurZie ook onze case ‘Leiderschap in de culturele sector’. graag aan bij.