Opinie

Jet Bussemaker: bakstenen of MOOC’s?

Gebruik onderwijsbudgetten om te investeren in technologische ontwikkelingen, niet in ouderwetse bakstenen

In het NRC Handelsblad van maandag 2 september 2013 verscheen een ingekorte toespraak die de minister van OCW, Jet Bussemaker, gaf bij de opening van het academische jaar op de Erasmus Universiteit in Rotterdam. In het stuk pleit ze voor een academische wereld die zich meer openstelt voor andere partijen in de maatschappij, bijvoorbeeld een grote vraag naar technische studenten, of een oproep naar oplossingen voor een fileprobleem: “een universiteit is geen vacuum.” Bussemaker wil zelfstandig denkende, kritische geesten omdat die zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Om de academische wereld de ruimte te geven om deze de wisselwerking tussen de ademische wereld en de kennisecononie mogelijk te maken ziet Bussemaker een grote rol voor technologische ontwikkelingen.

De minister wil een hogere kwaliteit onderwijs zodat de nieuwe generatie studenten minder op de overheid hoeven te leunen, en zo ook hun prestatiebeurs niet meer nodig hebben. Nu wordt de studieschuld (prestatiebeurs) die studenten opbouwen, kwijtgescholden op het moment dat ze hun papiertje halen binnen de vastgestelde tijd. Dat geld kan beter vanaf het begin in het onderwijs gestoken worden, zodat studenten een hoger salaris kunnen krijgen en de beurs zonder moeite terug kunnen betalen, zoals nu vaak ook al het geval is. Als de mogelijkheid blijft om de beurs tegen een redelijk rentetarief te kunnen blijven lenen, zie ik hier geen problemen mee.

De vraag is alleen nog waarin dit vrijgekomen potje geinvesteerd wordt. Bussemaker geeft in haar stuk twee opties: MOOC’s (Massive Open Online Courses, lees er hier meer over) of bakstenen (grotere collegezalen). Hoewel ze neigt naar technologische vooruitgang heeft ze haar bedenkingen bij investeringen in MOOC’s. Ik help haar graag over haar bedenkingen heen. 

“Denk aan kwaliteitscontrole”

Hoe kunnen we garanderen dat de MOOC’s, waar onze studenten gebruik van maken, kwalitatief goed genoeg zijn? De eerste optie is door de MOOC’s eenvoudigweg van tevoren te selecteren. Wereldwijd hebben veel topuniversiteiten MOOC’s ontwikkeld. Vrijwel alle Amerikaanse Ivy League-universiteiten hebben Open Courses, en we kunnen er vanuit gaan dat Harvard voor de kwaliteit van haar cursussen staat. Als er geen course beschikbaar is van dergelijke universiteiten, kan de docent uiteraard ook zelf enkele MOOC’s testen. Zoals hij of zij dat ook zou doen met het selecteren van studieboeken. Omdat dit minder tijd kost dan een vaak van begin tot eind zelf geven houdt de docent tijd over. Deze tijd kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor onderzoek of de ontwikkeling van nieuwe MOOC’s. 

Een andere methode om de kwaliteit van de courses veilig te stellen is de universiteit zelf MOOC’s te laten ontwikkelen, in samenwerking met andere (Nederlandse) universiteiten. Deze MOOC’s worden gemaakt door de eigen professionals en kunnen dus tegen de lat gelegd worden die we zelf ontworpen hebben. Bussemaker geeft zelf al het voorbeeld van de TU Delft, Universiteit Leiden en de Universiteit van Amsterdam die investeren in MOOC’s. Een groot voordeel hierbij is uiteraard de bediening van ons taalgebied (MIT heeft waarschijnlijk geen course over Nederlandse Literatuur) en de mogelijkheid om onze expertise wereldwijd aan te bieden aan de gemeenschap.

Bron: Europeana, Public Domain Marked

“MOOC’s zullen de discussies tijdens colleges…nooit kunnen vervangen”

Bussemaker legt terecht veel nadruk op het interactieve gedeelte van colleges en werkgroepen. Dit is uiteraard onderdeel van de toegevoegde waarde van de docent. Binnen de MOOC’s is echter ook veel ruimte voor discussie. Vele hebben fora en de mogelijkheid tot het vormen van ‘studiegroepjes’ over mail, of vormen van real time digitale communicatie als Skype, GoogleHangout en WhatsApp. Ook is er vaak mailcontact mogelijk tussen de ontwikkelaar van het vak, of in ieder geval een TA. Dit contact is laagdrempeliger. Er is namelijk geen mede-student die je uitlacht omdat je een vraag stelt, en je kunt gedachten beter verwoorden op papier dan ad hoc in een collegezaal. Kortom, de interactie wordt juist vergroot door MOOC’s. Niet alleen is er contact met de docent (op afstand) en met de medestudenten, er is communicatie met een wereldwijd netwerk van peers om de stof mee te discussieren en naar een nieuw niveau te tillen.

De aanname is dat MOOC’s de docenten buitenspel zetten bij de studenten. Dit is niet waar, sterker nog: ze worden op een voetstuk gezet. De computer bij de MOOC’s is een instrument om de docenten een breder publiek te geven. Bij een MOOC hebben de docenten veel meer de kans om hun eigen didactiek en persoonlijkheid door te geven aan de nieuwe generatie, ze zijn immers niet meer gebonden aan een lokaal met een whiteboard om negen uur ‘s ochtends. Er komt eerder feedback van studenten, want laagdrempelig en zijn wekelijks kleine meerkeuzetoesten om vooruitgang te kunnen meten (die automatisch worden nagekeken). Niet te vergeten een groter bereik van studenten in binnen- en buitenland.

Bakstenen?

Investeren in bakstenen levert beperkingen op. Er zijn beperkingen in tijd, ruimte, locatie van een collegezaal die een MOOC niet heeft. Waarom een grotere collegezaal bouwen voor de 900 nieuwe rechtenstudenten wanneer alle wanneer alle colleges via MOOC’s gevolgd kunnen worden, en er slechts een vrijwillig uur per week nodig is om directe vragen te stellen? Gebruik het geld dat beschikbaar komt om te investeren in de toekomst van onderwijs, in technologische ontwikkelingen, en niet in ouderwetse bakstenen.

Ook interessant

Cookie toestemming
De KL-website gebruikt cookies om Google Analytics, YouTube en Vimeo mogelijk te maken. Lees meer over ons privacybeleid.