Van 20 tot en met 23 augustus hield het European Network of Living Labs (ENoLL) in Helsinki haar derde Zomerschool. Ditmaal was het centrale thema ‘Bridging the gap between RDI results and their use from micro to the most macro level through Living Labs’. Meer dan 100 deelnemers uit 30 landen spraken met elkaar over de laatste ontwikkelingen rond het onderzoeksconcept ‘Living Labs’. Ik spijkerde er vooral bij over het onderwerp en kwam tot de conclusie dat het concept 6 jaar later eigenlijk nog steeds in de kinderschoenen staat.
Een Levend Laboratorium?
Wat is een Living Lab? De naam zegt het eigenlijk al. Een Living Lab is een open-innovatie-ecosysteem waarin samen met de eindgebruikers een product of dienst wordt ontwikkeld, getest en in gebruik genomen. Dit product (of dienst) biedt een praktische oplossing voor een probleem van de eindgebruikers. Het publiek-private samenwerkingsverband tussen eindgebruikers, (lokale) bedrijven en publieke instellingen vindt plaats in een werkelijk bestaande context, bijvoorbeeld een wijk, stad of regio. Werken in zo een ‘proeftuin’ moet de effectiviteit, efficiëntie en duurzaamheid van het product of dienst vergroten. In Nederland hebben we een aantal Living Labs zoals het Zorginnovaties Living Lab en het Amsterdam Living Lab. Onze zuiderburen in Gent hebben het ILab.o dat zich richt op ICT-innovatie, en in Helsinki is de hele regio Arabianranta omgetoverd tot Living Lab. Sinds 2006 hebben wereldwijd meer dan 300 proeftuinen het keurmerk ‘Living Lab’ ontvangen van ENoLL. ENoLL heeft de rol van keurmeester en bepaalt middels een procedure of een bestaand of nieuw initiatief zich officieel een Living Lab mag noemen. Op deze kaart staat aangegeven waar de Living Labs zich bevinden en wat zij doen.
Hoop of hype
Op papier is een Living Lab een innovatieve manier om oplossingen te ontwikkelen voor complexe problemen. Vergrijzing, het lerarentekort, de kinderopvang, mobiliteit en de kredietcrisis zijn nu eenmaal ingewikkelde vraagstukken die niet kunnen worden nagebootst in een traditioneel laboratorium. Maar is een Living Lab in haar huidige vorm dé manier vooruit? In 2009 stelde Frankwatching zich de vraag al: zijn Living Labs onze hoop voor de toekomst, of is het slechts een hype die zal overwaaien? Na mijn deelname aan de zomerschool moet ik concluderen dat Living Labs hun belofte niet kunnen waarmaken, tenzij serieus aandacht wordt besteed aan een aantal terugkerende problemen die nu als stilgezwegen roze olifanten rondwaarden in de collegezalen van de Finse zomerschool.
Procesmatig samenwerken, mét de eindgebruiker
De eerste roze olifant is ‘samenwerking’. Hoe werk je immers effectief samen met een zo diverse groep belanghebbenden? Op het niveau van een lokaal Living Lab is vaak al een groot aantal stakeholders met diverse achtergronden aanwezig: designers, ingenieurs, ICT-ers, onderzoekers, bedrijven, de stadsgemeente, en niet te vergeten: de eindgebruiker in al zijn gedaantes. In de ochtend is hij bijvoorbeeld weggebruiker, overdag verpleger, en ‘s avonds vader van drie schoolgaande kinderen. Als we kijken naar de Europese monster-consortia waarin Living Labs op internationaal niveau met elkaar samenwerken in een netwerk met wel 150 partners, wordt het helemaal een ingewikkeld verhaal: wie neemt welke verantwoordelijkheden, en hoe spreek je elkaar erop aan? Het succes van een Living Lab valt of staat met een goede samenwerking. Het is daarom een uitdaging om de verschillende partijen op elkaar af te stemmen, ook tijdens het werkproces. Een van de zomerschooldeelnemers zei dan ook tijdens een koffiepauze: ‘We can not only come up with new apps, we also have to innovate the collaboration and organizational capacities’. Het belang van het ontwikkelen van deze organisatorische capaciteiten in innovatieprocessen werd onlangs ook door onderzoekers in de Stanford Social Innovation Review onderstreept.
Een tweede roze olifant is: hoe betrek je de veelbesproken ‘eindgebruiker’ in het Living Lab experiment? En nog belangrijker, hoe kan er worden opgeschaald en verduurzaamd zodat de oplossing beschikbaar wordt voor eindgebruikers die niet deelnemen aan de proeftuin? Eindgebruikers zijn tegelijkertijd probleemhouders, proefkonijnen van een experiment en onderdeel van de nog te ontwikkelen oplossing. Hoe wordt de eindgebruiker bereikt, hoe blijft een eindgebruiker betrokken tijdens het proces, en hoe wordt het aantal eindgebruikers vergroot als de oplossing zich heeft aangediend? Het lijkt mij belangrijk dat per Living Lab het vraagstuk daadwerkelijk wordt gedefinieerd door de eindgebruiker. Er moet oprecht interesse zijn om de eindgebruiker en haar sociale infrastructuur te begrijpen. Het lijkt er nu toch vooral op dat veel problemen op hoog niveau worden geformuleerd door de samenwerkende partijen en dat de eindgebruiker er later bij wordt gezocht. Wat is dan eigenlijk nog de meerwaarde van het keurmerk ‘Living Lab’?
Een derde roze olifant is het gevaar van te projectmatig denken over innovatie. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met de resultaten als de financiering ophoudt? In Finland bracht ik een bezoek aan een bijzonder bejaardentehuis dat volledig ontworpen is door en voor bejaarden. In plaats van dure verzorging door verplegers, zorgen de bejaarden er voornamelijk voor elkaar. Verder is het gebouw voorzien van een hightech, energiebesparend klimaatsysteem. Toen ik vroeg of dit idee ergens anders ook zal worden geïmplementeerd was het antwoord: nee, te duur. En of er een handboek was voor bejaarden die dit ook graag zouden willen? Nee, dat was er ook niet. Dan moet je je afvragen of een zo geïsoleerd Living Lab daadwerkelijk verlichting brengt voor een complex probleem als vergrijzing. Het genereren van een verandering is namelijk afhankelijk van het vermogen van organisaties om te werken en te innoveren op de schaal en complexiteit van de onderliggende problemen. Ik ben van mening dat een Living Lab innovatie dan ook veel meer zou moeten benaderen als een dynamisch proces waarin technische interventies worden gecombineerd met sociale innovatie. Dit vraagt om een visie op innovatie die veel verder gaat dan slechts de zichtbaarheid van een gewenst, vooraf bepaald resultaat. Zoals Stanford schrijft: “De capaciteit van gevestigde organisaties om te blijven innoveren staat centraal als het gaat om het begrijpen van het verband tussen innovatie en sociale vooruitgang.” Door op deze manier te werken worden andere onbesproken thema’s zoals impact en duurzaamheid ook beter gewaarborgd.
Een kasplant in de natuur
Zolang bovenstaande problemen onbesproken blijven, denk ik dat er stiekem toch een onzichtbare, glazen kas rondom elke Living Lab blijft staan. Ik pleit er dan ook voor om op zijn minst de deur goed open te zetten voor een frisse wind. Alleen dan kunnen we ervaren hoe een kasplant daadwerkelijk functioneert in een dynamisch ecosysteem en leren wij op andere manieren tuinieren. Zoals een collega-deelnemer het treffend omschreef: ‘We still need to learn how to really live the lab’. Ik zie bovenstaande thema’s dan ook graag terugkomen op de volgende Living Labs Zomerschool in Manchester. Ook daag ik Living Labs uit om samen met partijen die sociale innovatie willen bewerkstelligen te kijken naar mogelijkheden voor een meer geïntegreerde aanpak als het gaat om innovaties voor de toekomst.