Nederland-Duitsland in de valutawereld zorgt al voor net zo veel reuring als in de sport. Vandaag (7 oktober) kopte het Financieele Dagblad over ophef in Duitsland omdat de Bundesbank Duitse euro’s in het buitenland laat drukken. Joh. Enschedé in Haarlem sleepte eerder dit jaar een grote order binnen. En dat is niet goed gevallen bij de Bundesdruckerei in Berlijn.
De reactie van de oosterburen is ook wel te begrijpen. De Duitse staatsdrukkerij vreest verlies van ten minste 180 banen. De commotie is het gevolg van een Europese aanbesteding die de Bundesdruckerei verloor. Joh. Enschedé en een Frans bedrijf wonnen de grootste orders en mogen de persen vanaf 1 januari op volle toeren laten draaien. Het in München gevestigde Giesecke & Devrient krijgt een relatief kleine opdracht.
Maar het protest reikt verder dan angst voor economische consequenties. Wie de commentaren in de Duitse media beluistert, hoort daarin ook angst dat Duitsland de grip op haar eigen valuta verliest. Na het verdwijnen van de Mark, drukt Duitsland nu niet eens meer de eigen eurobiljetten. Dat vindt niet iedereen leuk. Ook dat is best wel te begrijpen.
Het is alleen niet terecht. Geen enkel euroland is nog ‘autarkisch’ als het op de productie van geld aankomt. Om eurobiljetten te maken zijn grondstoffen nodig die in Europa niet of nauwelijks voorkomen. Bijvoorbeeld het zogeheten zeldzame aardmetaal europium, dat ervoor zorgt dat de biljetten onder een ultraviolette lamp oplichten en zo van valse zijn te onderscheiden. De benamingen zijn aan alle kanten misleidend. Zeldzame aardmetalen zijn wereldwijd verre van zeldzaam. Maar europium is, ondanks haar naam die is afgeleid van het Europese continent, vrijwel nergens te vinden in Europa. China en de VS zijn de voornaamste delfplaatsen. Zonder de Chinezen geen euro’s. Maar daar hoor je niemand over.
In de Kenniseconomie Monitor 2010 hebben we bij wijze van illustratie een verwijzing opgenomen naar deze verborgen afhankelijkheid voor het produceren van ons geld. De boodschap daarachter is echter veel indrukwekkender – en nijpender. In de kenniseconomie gebruiken we veel meer materiële bronnen (die in Europa zeer schaars zijn) dan we ons meestal realiseren. Landen als China, Brazilië, de Verenigde Staten en zelfs Afghanistan hebben een streep voor op Europa. Het wordt tijd dat we het idee achter ons laten dat wat de aarde aan minerale rijkdom te bieden heeft, niet relevant is voor onze denkwerkeconomie. In dat opzicht is de euro echt wat waard.