ICT-geletterdheid, probleemoplossingsvaardigheden, kritisch denken, creativiteit, sociale competenties en vaardigheden om het eigen leren te kunnen sturen: Het zijn de zogenoemde 21st century skills die leerlingen voorbereiden op de eisen van onze dynamische maatschappij, volgens menig onderwijsprofessional. Hoewel we inmiddels al een eind in de 21e eeuw zijn, blijven deze vaardigheden achter in het huidige onderwijscurriculum.
Deze constatering vormde de aanleiding voor het recent verschenen advies van de Onderwijsraad, 'Een eigentijds curriculum'. Hierin pleit de raad voor meer aandacht voor “systematische vernieuwing” van het onderwijscurriculum. Dit gebeurt nu nog op ad hoc basis en vindt per vak en per onderwijssector afzonderlijk plaats, waardoor het Nederlandse onderwijs volgens het rapport kwetsbaar wordt.
Onderwijsvernieuwing van onderop
In deze gerichte aandacht voor curriculumvernieuwing spelen zowel de scholen als de overheid een rol, aldus de raad. Enerzijds moeten scholen in positie worden gebracht om curriculumvernieuwing te realiseren, onder andere door kennisuitwisseling en -verrijking op dit gebied te stimuleren. Ook wordt aanbevolen visiedocumenten over het toekomstige curriculum te ontwikkelen en nieuwe evaluatie-instrumenten te onderzoeken om dit alles te toetsen. De raad benadrukt hiermee het belang dat onderwijsvernieuwing van onderop moet plaatsvinden.
Anderzijds vindt de raad dat de overheid ook een eigen verantwoordelijkheid heeft voor eigentijds onderwijs. Deze rol kan bekrachtigd worden door het instellen van een permanent college dat de minister periodiek adviseert over aanpassingen aan het formele curriculum. Benadrukt wordt dat de dagelijkse inhoudelijke invulling van dit curriculum in handen blijft van de docenten en schoolleiders op de werkvloer. De inbedding van 21st century skills zou de eerste herijking van het curriculum moeten zijn.
De wens om het onderwijsveld zelf meer te betrekken bij vraagstukken rondom onderwijsontwikkeling en -vernieuwing wordt gelukkig inmiddels steeds vaker uitgesproken en sluit aan bij de ambities van Kennisland. Uit onze onderwijsprojecten leren we echter ook dat deze beweging van onderop niet vanzelf plaatsvindt, in een sector waarbij de werkdruk en regelgeving vaak als knelpunten worden ervaren.
Ook dit wordt benoemd in het rapport. “Ruimte voor decentrale curriculumvernieuwing betekent nog niet dat leraren die ruimte ervaren en/of nemen”. Gebruikmaken van die ruimte vraagt het nodige van leraren, aldus de raad, die het belang van betrokkenheid en professionalisering van schoolbesturen, leidinggevenden en leraren nogmaals onderstreept.
Innoveren met een supportstructuur
In een programma als Onderwijs Pioniers krijgen leraren de kans om een jaar lang te werken aan hun eigen idee over onderwijsvernieuwing, met ondersteuning van een supportstructuur. Peer-2-peer leren met collega-Pioniers staat hierbij centraal, onder begeleiding van ervaren coaches. Volgens de Pioniers, en de betrokken partners zoals de Onderwijscoöperatie dragen deze ingrediënten bij aan de professionalisering van docenten, zowel op onderwijsinhoudelijk als op persoonlijk niveau.
Een flankerend kwalitatief onderzoek, waarin 20 Pioniers een jaar lang werden gevolgd in hun Pionierstraject onderstreept deze lessen. Centraal stond de vraag hoe leraargedreven onderwijsinnovatie in de praktijk ondersteund kan worden. Het aanbieden van een ondersteuningsstructuur waarin voldoende tijd, ruimte, vertrouwen, enthousiasme, reflectie en waardering geboden wordt, blijkt een belangrijke succesfactor te zijn. Daarnaast is het belangrijk om collega’s en leidinggevenden in een vroeg stadium te betrekken bij innovatieprocessen, om tot een duurzame vernieuwing te komen.
Meerdere niveaus aan zet
Onderwijsvernieuwing vraagt dus een inspanning op meerdere lagen tegelijk. Dit geldt op het niveau van de eigen schoolpraktijk en ook in het brede algemene onderwijsveld waar het gaat om landelijke ambities. In deze samenwerking moet continu de balans worden gezocht tussen ruimte bieden aan de ene kant, en betrokkenheid tonen en hulp bieden aan de andere kant. ‘Van onderop’ en ‘van bovenaf’ werken zo optimaal samen.
Zo’n samenwerking draagt bij aan het vergroten van draagvlak, maar slaagt pas wanneer onderwijsprofessionals daadwerkelijk ruimte en mogelijkheden krijgen om onderwijsvernieuwing te ontwikkelen. Zoals de VO-raad terecht aangeeft, schuilt in het vormen van een permanent college namelijk het gevaar dat er “van bovenaf voortdurend druk wordt gelegd op het onderwijs om tot curriculumwijzigingen te komen”. De balans tussen ruimte en betrokkenheid is dus ook hier nodig om het onderwijsveld daadwerkelijk in staat te stellen vernieuwing te bereiken.
Van papier naar praktijk
De bal ligt nu bij het ministerie. De ambities van het rapport zijn wenselijk en hoopvol. Vooralsnog lieten minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker in een reactie weten de aanbevelingen van de Onderwijsraad “het onderzoeken waard” te vinden. Ik hoop van harte dat zij de bovengenoemde lessen meenemen in de totstandkoming van toekomstig beleid.
Dat zou pas getuigen van 21st century skills.
Jos van Kuik