It’s the process, stupid!
‘Een briljante vondst!’ roept iemand. We zitten in een workshop waar verschillende sociaal innovatieve projecten zich aan een internationaal gezelschap presenteren. Allemaal prijswinnaars van de eerste Europese sociale innovatie verkiezing. Een deelnemer heeft zojuist uitgelegd hoe hij in Parijs mensen die moeten re-integreren op de arbeidsmarkt inzet voor een duurzaam transportbedrijfje per fiets. Zeker een sympathiek project, misschien ook wel briljant. Maar dit stukje gaat even niet over fietsende Fransen.
Wat opvalt is dat bij een dergelijke ‘sociale innovatie’ het gesprek (na de staande ovatie) vaak gaat over hoe dit specifieke goede idee dan ‘opgeschaald’ kan worden. Dus: als een donderslag bij heldere hemel ontstaat ergens een goed idee bij een gedreven individu, een sociaal ondernemer of iemand in een organisatie. En dat idee moet dan opgeschaald worden. Dat lijkt het heersende idee van innovatie in het maatschappelijke veld.
Meestal is zo’n briljant idee ook een antwoord op een eerder geformuleerde concrete vraag, een oplossing voor een prangende maatschappelijk uitdaging. De bovengenoemde innovatie zou bijvoorbeeld het antwoord kunnen zijn op een uitgeschreven prijsvraag die via postertjes of digitale nieuwsbrieven verspreid werd: hoe bevorderen we duurzaamheid in grote steden en/of hoe lossen we werkloosheid op?
NGO’s, overheden en bedrijven gebruiken tal van strategieën om dit soort sociaal innovatieve ideeën te ‘crowdsourcen’. Intern door middel van een brainstormsessie op zijn tijd of meer publiekelijk met behulp van prijsvragen, subsidies en sociale media platforms. Van het kleinste niveau, zoals een stadsdeelraad of een lokaal bedrijf, tot het meest grootschalige niveau van bijvoorbeeld de Europese Unie.
En wat is dan eigenlijk het probleem? Het probleem is dat hiermee structureel niet zoveel verandert. Er wordt gefocust op een eindproduct: één briljant idee voor een product of toepassing van iemand die daar om de één of andere reden mee rondloopt. Het proces ernaar toe of een meer fundamentele aanpassing van de structurele context wordt verder genegeerd. En daarmee ook de hamvraag: welke voedingsbodem heeft sociale innovatie eigenlijk nodig en hoe kunnen we de processen rondom maatschappelijke uitdagingen permanent beter inrichten om de randvoorwaarden voor oplossingen te scheppen? (Lees: hoe bouwen we een innovatieve kennissamenleving?)
In de huidige situatie wordt vanuit het ‘oude’ bureaucratische systeem af en toe een klein beetje ruimte gemaakt voor een goed ideetje om vervolgens weer over te gaan tot de orde van de dag. En dat wordt dan innovatie genoemd. Alsof het een nieuwe smaak vla is.
Deze aanpak, waarin blauwdrukken en meetbaarheid leidend zijn, is misschien logisch als het gaat om technologische innovaties (hoewel zelfs daar meer dan 90% mislukking geaccepteerd wordt tijdens het onderzoek). Maar sociale innovatie kent een andere logica. Bij sociale innovatie gaat het om het bijsturen van sociale processen; complex, veranderlijk en ingebed in een intersubjectieve wereld waar één en één niet per se twee is. Sociale innovatie is zowel het proces naar vernieuwing toe, als de vinding zelf, als de ‘opschaling’. En dat is dan tegelijk ook nog eens een leerproces. Daar kan nog een schepje bovenop, want sociale innovatie zou zelfs nog ambitieuzer gedefinieerd kunnen worden: Sociale innovatie is de zoektocht naar een permanente vernieuwingsdynamiek als het gaat om maatschappelijke behoeftes zoals goed onderwijs, sociale cohesie, goed openbaar bestuur, zorg en kwalitatieve media.
En om af te sluiten met goed nieuws: dat kun je organiseren en faciliteren! Maar dan moet je je niet blindstaren op dat ene briljante idee: it’s the process, stupid!